In een recente zaak die werd behandeld door het Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2019:1464) was sprake van een vennootschap die een kunstcollectie verkocht. Achteraf is gebleken dat een aantal schilderijen niet was vervaardigd door de kunstenaars aan wie deze werken zijn toegeschreven. Oftewel: een gedeelte van de collectie bleek nep. De werkelijke waarde van de kunstwerken was veel lager dan de koopsom die de koper had betaald.

De koper stelt vervolgens zowel de verkoper (vennootschap) als de bestuurder van de vennootschap aansprakelijk voor haar schade. In eerste aanleg heeft de rechtbank alleen de vennootschap veroordeeld tot vergoeding van de schade, die bestaat uit het verschil tussen de door een taxateur vastgestelde werkelijke waarde van de schilderijen en de betaalde koopsom. Helaas voor de koper gaat de verkopende vennootschap failliet en biedt de boedel geen verhaal voor haar vordering. In hoger beroep probeert de koper alsnog een veroordeling tot schadevergoeding van de bestuurder te bewerkstelligen.

Het hof gaat hier niet in mee. Voor het hof weegt zwaar dat de waarde van de collectie in de loop der jaren door verschillende taxateurs is gewaardeerd op aanzienlijk hogere bedragen dan de door de koper betaalde koopprijs. Verschillende taxateurs hebben niet onderkend dat een substantieel deel van de collectie niet was vervaardigd door de kunstenaars aan wie de desbetreffende werken waren toegeschreven. Weliswaar heeft de door de koper geraadpleegde taxateur in een e-mail geschreven dat hij de bestuurder zeker in staat acht te beoordelen of schilderijen echt of niet echt zijn, gezien zijn ervaringen in de kunst en de kunsthandel, maar hiermee is niet voldoende uit de doeken gedaan waarop deze uitlating berust. Ook overigens bestaat onvoldoende aanknopingspunt voor de stelling dat de bestuurder wetenschap heeft of moet hebben gehad van het ontbreken van authenticiteit van een deel van de collectie. Weliswaar is duidelijk geworden dat de bestuurder een liefhebber en verzamelaar van kunstwerken was, maar dat hem zodanige kennis moet worden toegeschreven dat hij ondanks de diverse taxatierapporten beter heeft of moet hebben geweten of bewust het risico van non-conformiteit heeft genomen, kan niet worden aangenomen.

Tot slot oordeelt het hof dat de enkele omvang van het verschil tussen de koopprijs en de door de deskundige getaxeerde waarde onvoldoende is om de bestuurder op enigerlei grond aansprakelijk te achten jegens de koper. Bovendien past hier volgens het hof de kanttekening dat van algemene bekendheid is dat grote verschillen kunnen bestaan bij de vaststelling van de waarde van kunst.

Oftewel: van een persoonlijk ernstig verwijt – en bestuurdersaansprakelijkheid – is geen sprake. De bestuurder ontspringt de dans.

Vragen?

Heeft u vragen over bestuurdersaansprakelijkheid? Neem contact op met Tim de Vries.