We gebruiken cookies om content en advertenties te personaliseren, om sociale mediafuncties aan te bieden en om ons verkeer te analyseren. We delen ook informatie over uw gebruik van onze site met onze sociale media-, advertentie- en analysepartners, die deze kunnen combineren met andere informatie die u aan hen heeft verstrekt of die zij hebben verzameld op basis van uw gebruik van hun diensten.
Onze privacyverklaring:
Hieronder kunt u kiezen voor welke doeleinden u cookies op de website van De Clercq wilt toestaan.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat sommige franchisegevers in dergelijke gevallen voor de weg van de minste weerstand kiezen door het faillissement van de franchisenemer ‘dan maar’ aan te vragen. Dit te meer als een franchisenemer zelf op het punt staat om rechtsmaatregelen tegen de franchisegever te treffen of dat wellicht al heeft gedaan. De (juridische) discussie met een franchisenemer kan op die wijze snel en effectief worden beëindigd. Wordt een dergelijk verzoek tot faillissement ingediend door de franchisegever, dan zal de faillissementsrechter in beginsel alleen bekijken of er aan artikel 1 van de Faillissementswet is voldaan. Dat is of de franchisenemer in een toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, te weten dat tenminste twee schuldeisers niet (meer) door hem worden betaald, omdat de franchisenemer dat niet kan of niet wil. Aan het daadwerkelijke geschil tussen de franchisegever en franchisenemer zal de faillissementsrechter doorgaans weinig aandacht willen besteden.
Dat er soms wel oog is voor de ‘zaak achter de zaak’ blijkt uit het arrest van het gerechtshof te Amsterdam (LJN: BZ9568) dat zich geconfronteerd zag met een door de franchisegever ingediend verzoek tot faillissement van een franchisenemer. Dat er aanzienlijk meer speelde tussen partijen dan onbetaalde facturen viel ook het gerechtshof op, die dan ook stelde dat de vordering van de franchisegever bezien moest worden “tegen de achtergrond van een breder conflict” in verband met de franchiseovereenkomst. De eerdere faillietverklaring werd vervolgens vernietigd door het gerechtshof.
Omdat er feitelijk geen sprake was van de noodzakelijke steunvordering, omdat deze kennelijk afgelost werd door de franchisenemer, is het lastig in te schatten of het gerechtshof veel waarde heeft gehecht aan het bestaan van “een breder conflict”, dan wel dat het een opmerking ten overvloede was om haar arrest te motiveren. Wel kan geconcludeerd worden dat de franchisegever in deze specifieke kwestie, ondanks haar snelle stappen, niet snel thuis was.
Heeft u vragen over faillissement, Menno de Wijs, advocaat bouwrecht en aanbestedingsrecht.
s