
Extra bevoegdheden werken vaak alleen goed als ze duidelijk en schriftelijk zijn afgesproken tussen OR en bestuurder. Dat voorkomt discussie over wat precies is bedoeld en welke rechten de OR echt heeft.
De Wet op de ondernemingsraden (WOR) bepaalt welke bevoegdheden een OR standaard heeft. Die bevoegdheden kunnen worden uitgebreid. Soms gebeurt dat in een cao of in een regeling voor overheidsinstanties. In dat geval geldt de uitbreiding sectorbreed. Maar vaak gaat het juist om afspraken binnen één organisatie. Die kunnen alleen via een duidelijke schriftelijke overeenkomst tussen OR en bestuurder worden vastgelegd. En daar gaat het soms mis. Wat is er precies afgesproken? En wat als partijen later verschillend terugkijken op die afspraken? Een recente uitspraak van de kantonrechter Den Haag laat zien waar het in de praktijk op aankomt.
Volgens artikel 32 lid 2 WOR kunnen OR en bestuurder schriftelijk afspreken dat de OR extra bevoegdheden krijgt bovenop de WOR. Denk aan ruimere advies- of instemmingsrechten of aanvullende werkafspraken over toepassing van de WOR. De bestuurder moet een kopie sturen naar de bedrijfscommissie, maar dit is geen voorwaarde voor de geldigheid van de overeenkomst.
Voor OR’en zijn vooral interessant:
De uitbreiding moet berusten op duidelijke afspraken tussen beide partijen. Als er achteraf twijfel ontstaat, kijkt de rechter naar wat partijen redelijkerwijs uit elkaars woorden en gedrag mochten begrijpen. Daarom is zorgvuldige vastlegging belangrijk.
Een contract is niet altijd nodig. Ook andere documenten kunnen gelden als schriftelijke overeenkomst, zoals:
In uitzonderlijke gevallen kan zelfs een mondelinge afspraak gelden als ondernemingsovereenkomst. Dat is alleen moeilijk te bewijzen, dus bij voorkeur maak je schriftelijke afspraken.
De OR vond dat hij op basis van een lokale regeling (“de Handleiding”) een bovenwettelijk instemmingsrecht had bij het afschaffen van de maaltijdvergoeding. De rechter oordeelde dat niet vaststond dat partijen dit waren overeengekomen:
De OR moest bewijzen dat een extra instemmingsrecht daadwerkelijk was afgesproken, maar dat lukte dus niet.
Voor OR’en laat deze uitspraak zien dat extra bevoegdheden niet snel worden aangenomen. De rechter kijkt streng naar wat partijen concreet hebben afgesproken. Impliciete of vage afspraken zijn onvoldoende. Wie extra rechten wil, moet zorgen dat deze ondubbelzinnig zijn vastgelegd.
Willen OR en bestuurder extra bevoegdheden of duidelijke samenwerkingsafspraken maken, dan is het verstandig dit schriftelijk en precies vast te leggen. Dat voorkomt misverstanden en versterkt de positie van de OR als er later discussie ontstaat. Hulp nodig bij het opstellen of beoordelen van zulke afspraken? Wij denken graag mee.
Neem voor vragen contact op met Jan-Pieter Vos, Advocaat Arbeid & Medezeggenschap of Barbara van Dam-Keuken, Juridisch medewerker Arbeid & Medezeggenschap.
Wilt u elke maand een overzicht van updates en blogs in uw mailbox? Schrijf u dan in voor onze nieuwsbrief!