We gebruiken cookies om content en advertenties te personaliseren, om sociale mediafuncties aan te bieden en om ons verkeer te analyseren. We delen ook informatie over uw gebruik van onze site met onze sociale media-, advertentie- en analysepartners, die deze kunnen combineren met andere informatie die u aan hen heeft verstrekt of die zij hebben verzameld op basis van uw gebruik van hun diensten.
Onze privacyverklaring:
Hieronder kunt u kiezen voor welke doeleinden u cookies op de website van De Clercq wilt toestaan.
Maar meestal is het niet zo heel gemakkelijk er iets tegen te doen. Dat komt omdat een gemeente op grond van vaste rechtspraak veel beoordelings- en beleidsruimte heeft als het gaat om de beslissing om een pand al dan niet als monument aan te wijzen. Wat is dat, die beoordelings- en beleidsruimte?
De beoordelingsruimte is aan de orde bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. De monumentale waarde is een optelsom van de cultuurhistorische, bouwhistorische en architectonische waarde en zeldzaamheid van het pand. De beoordeling vindt in de regel plaats door een of meer deskundigen en de eigenaar moet van goeden huize – en met een gedegen contraexpertise – komen om daar met succes iets tegenin te kunnen brengen. Daarbij helpt niet dat in al die elementen die de monumentale waarde kunnen bepalen altijd wel iets te vinden is wat in het voorliggende geval essentieel is en dat het ook vaak een kwestie is van de smaak van dat moment. En over smaak valt zoals bekend meestal moeilijk te twisten.
Wanneer een object inderdaad monumentwaardig wordt bevonden, weegt de gemeente vervolgens het belang van behoud van de monumentale waarde af tegen de andere belangen die aan de orde zijn, in de kern de belangen van de eigenaar. Daarbij heeft de gemeente veel beleidsruimte. De bestuursrechter toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar heel afstandelijk alleen of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het gaat er dan vooral om of de nadelige gevolgen van de aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen.
Een mooi recent voorbeeld van de wijze waarop de monumentale waarde wordt onderbouwd, biedt de aanwijzing van een pand uit 1914 in het centrum van de gemeente Heerlen waarin een Etos-winkel is gevestigd. Volgens de waardestelling was het pand van belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap, cultuurhistorische waarde en meer in het bijzonder omdat:
Een mix van argumenten waartegen gezien de beoordelingsruimte van de gemeente elke poging om aanwijzing te voorkomen bij voorbaat kansloos is. De Rechtbank Limburg liet de eigenaar dan ook afketsen, zie haar uitspraak van 12 december 2024.
Ook als het op de belangenafweging aankomt, moet de eigenaar van goeden huize komen, en tijdig aan de bel trekken. Op grond van vaste rechtspraak moet namelijk door de eigenaar van het monument concreet worden gesteld en genoegzaam worden gemotiveerd dat de monumentenstatus negatieve gevolgen voor hem heeft. Het is dus niet voldoende om te vertrouwen op de eigen onderzoeksplicht van de gemeente. Die is eerder bescheiden. Dit betekent dat de eigenaar zelf naar voren zal moeten brengen dat een aanwijzing van zijn pand tot monument voor hem nadelig – en wel: onevenredig nadelig – is, en zal hij dit met harde cijfers moeten onderbouwen. Een zekere waardedaling van het pand zal zelfs op de koop toe moeten worden genomen. Het algemeen belang vergt soms nu eenmaal een individueel offer. Net zo vindt de rechter dat de eigenaar nu eenmaal bepaalde beperkingen moet accepteren: de mogelijkheden tot wijziging van het pand worden door een aanwijzing als monument inderdaad beperkt, maar niet onmogelijk gemaakt, omdat een monumentenvergunning kan worden aangevraagd. Of zo’n aanvraag wordt kans van slagen maakt is overigens een andere vraag.
Het is niet zo dat gemeenten de nadelen voor eigenaars van monumenten nooit zien of niet willen zien. Maar zij bevinden zich in een lastig spanningsveld: enerzijds die eigenaars, anderzijds vaak de erfgoedverenigingen die zich ten doel hebben gesteld om erfgoed veilig te stellen voor de toekomst en de gemeente waarin zij actief zijn regelmatig verzoeken bepaalde objecten tot monument te verheffen. Een recent voorbeeld, terug te vinden in een uitspraak van 23 december 2024 in een zaak tussen de gemeente Leudal en de Bond Heemschut. De gemeente had als beleid vastgelegd dat naoorlogse (WO II) gebouwen niet in aanmerking komen om als gemeentelijk monument te worden aangewezen. Bond Heemschut was het er niet mee eens en wilde dat toch een technische school uit de wederopbouwperiode, gebouwd in 1958, als monument zou worden aangewezen. De rechter gaf Bond Heemschut gelijk: het categorisch uitsluiten van naoorlogse gebouwen was kennelijk onredelijk beleid, zeker nu er al een rapport lag dat het schoolgebouw beschermenswaardige cultuurhistorische betekenis had. De gemeente moet dus wel, ofschoon ze niet wilde.
Dit alles onder het motto: hoe je het ook doet, je doet het nooit goed.
Neem voor vragen over monumentenrecht contact op met Arjen van Rijn, advocaat Monumentenrecht.
Wilt u elke maand een overzicht van updates en blogs in uw mailbox? Klik dan hier om u in te schrijven voor de nieuwsbrief!