We gebruiken cookies om content en advertenties te personaliseren, om sociale mediafuncties aan te bieden en om ons verkeer te analyseren. We delen ook informatie over uw gebruik van onze site met onze sociale media-, advertentie- en analysepartners, die deze kunnen combineren met andere informatie die u aan hen heeft verstrekt of die zij hebben verzameld op basis van uw gebruik van hun diensten.
Onze privacyverklaring:
Hieronder kunt u kiezen voor welke doeleinden u cookies op de website van De Clercq wilt toestaan.
In de kwestie waarover de Hoge Raad kwam te oordelen, was sprake van het volgende. De verhuurder, ‘Bart’s Retail’, dreef een onderneming waarmee zij in 1977 een franchiseketen had opgezet; in de volksmond beter bekend als ‘Bakker Bart’. De verhuurder sloot met de huurder een huurovereenkomst en een daaraan gekoppelde franchiseovereenkomst. De huurder zou in het winkelpand van de verhuurder een bakkerij gaan exploiteren.
In de huurovereenkomst en de bijbehorende algemene bepalingen werden verschillende exoneratiebedingen opgenomen ten gunste van de verhuurder. Kortweg werd de aansprakelijkheid van de verhuurder voor verschillende soorten schade van de huurder uitgesloten.
Na het sluiten van de overeenkomsten werd in het winkelpand niet-hechtgebonden asbest aangetroffen. Ten gevolge daarvan moest het winkelpand tot nader order worden gesloten. De bakkerij kon dus niet worden geëxploiteerd. De verhuurder betaalde tijdelijk een wekelijks bedrag van € 3.403,71 aan de huurder, als tegemoetkoming voor de schade.
De huurder startte vanwege de sluiting van het winkelpand een gerechtelijke procedure, waarin zij onder meer vergoeding van de volledige schade vorderde. De verhuurder stelde op haar beurt dat zij op grond van de exoneratiebedingen in de huurovereenkomst niet gehouden was de totale schade van de huurder te vergoeden. De huurder was het hiermee oneens en stelde dat de bedingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar waren.
Het hof Arnhem-Leeuwarden verwierp de stellingen van de verhuurder en gaf de huurder gelijk. Volgens het hof waren de exoneratiebedingen inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het hof overwoog daartoe het volgende:
Tegen de uitspraak van het hof werd door de verhuurder beroep in cassatie ingesteld. Met succes: de Hoge Raad deelde de opvatting van het hof met betrekking tot de exoneratiebedingen niet. Volgens de Hoge Raad had het hof onvoldoende terughoudendheid betracht in de toepassing van de redelijkheid en billijkheid. Het hof had onvoldoende gemotiveerd waarom de exoneratiebedingen in dit geval ‘onaanvaardbaar’ waren. De concrete omstandigheden speelden in dat verband ook een belangrijke rol:
De verhuurder werd in het gelijk gesteld: de exoneratiebedingen in de huurovereenkomst bleven in stand.
In de literatuur is veelvuldig beschreven dat artikel 6:248 lid 2 BW terughoudend moet worden toegepast. Het buiten toepassing verklaren van een exoneratiebeding op grond van de redelijkheid en billijkheid is een ingrijpend wettelijk instrument. Uit eerdere rechtspraak blijkt dat een contractueel beding niet zo snel ‘onaanvaardbaar’ is. De Hoge Raad heeft dit in 2021 wederom benadrukt, waarmee de juridische kaders rondom dit leerstuk nogmaals duidelijk zijn geschetst.