We gebruiken cookies om content en advertenties te personaliseren, om sociale mediafuncties aan te bieden en om ons verkeer te analyseren. We delen ook informatie over uw gebruik van onze site met onze sociale media-, advertentie- en analysepartners, die deze kunnen combineren met andere informatie die u aan hen heeft verstrekt of die zij hebben verzameld op basis van uw gebruik van hun diensten.
Onze privacyverklaring:
Hieronder kunt u kiezen voor welke doeleinden u cookies op de website van De Clercq wilt toestaan.
In het huidige artikel 7:610 BW is opgenomen wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst. Voor de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst zijn met name de volgende elementen van belang:
De meeste discussies zien op de vraag of sprake is van een gezagsverhouding, nu dit element de arbeidsovereenkomst veelal onderscheidt van andere overeenkomsten op grond waarvan arbeid wordt verricht.
Met de VBAR wordt het criterium ‘in dienst van’ (gezagsverhouding) verder verduidelijkt.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat van een gezagsverhouding sprake is als:
In een eerdere versie van het wetsvoorstel was het element ‘organisatorische inbedding’ expliciet genoemd, zoals toegelicht in ons eerdere blog. In het aangepast wetsvoorstel verdwijnt dit element en worden er twee hoofdelementen geïntroduceerd. De ‘werkinhoudelijke of organisatorische sturing’ (hoofdelement W) wordt in eerste instantie afgezet tegen het element ‘eigen rekening en risico’ (hoofdelement Z). Voor de beoordeling of sprake is van een gezagsverhouding is relevant bij welk hoofdelement het zwaartepunt ligt.
Voor de invulling van genoemde hoofdelementen gelden de volgende indicaties:
Bij het bepalen of sprake is van gezag moet eerst worden gekeken naar hoofdelement W (werkinhoudelijke en organisatorische sturing). Alleen als dit in enige mate aan de orde is, kan er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Als er geen indicaties zijn van werkinhoudelijke of organisatorische sturing, kan geen sprake zijn van ‘in dienst van’ en daarmee dus ook niet van een arbeidsovereenkomst. Aan de verdere beoordeling komt men dan niet toe.
Als wel in enige mate sprake is van indicaties die wijzen op de aanwezigheid van werkinhoudelijke of organisatorische sturing (hoofdelement W), dan worden deze indicaties afgezet tegen de contra-indicaties ‘werken voor eigen rekening en risico’ (hoofdelement Z). Beide hoofdelementen kunnen mogelijk evenveel gewicht in de schaal leggen. Als het zwaartepunt bij hoofdelement W ligt zal sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Andersom is geen sprake van een arbeidsovereenkomst
Pas als de indicaties voor hoofelement W in vergelijkbare mate aanwezig zijn als de indicaties die wijzen op de aanwezigheid van hoofdelement Z, wordt het ondernemerschap van de betreffende werker buiten de arbeidsrelatie om bij soortgelijke werkzaamheden betrokken (OP). Hiervoor zijn een aantal voorbeelden opgenomen waaraan kan worden gedacht (niet-limitatief).
Schematisch weergegeven ziet de beoordeling van de arbeidsrelatie tussen de werkende en de partij voor wie het werk wordt verricht er als volgt uit:
Het rechtsvermoeden houdt in het gewijzigd wetsvoorstel stand. Dit houdt in dat wordt vermoed dat sprake is van een arbeidsovereenkomst als tegen een uurtarief wordt gewerkt van maximaal €33,- (dit was € 32,24). Als sprake is van het rechtsvermoeden, zal de werkgevende moeten aantonen dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. De bewijslast ligt dan dus bij de werkgevende.
Het wetsvoorstel is ter advisering aan de Raad van State voorgelegd. Daarna zal het wetsvoorstel verder worden behandeld en mogelijk op onderdelen worden gewijzigd.
Heeft u vragen over dit wetsvoorstel? Neem dan contact op met Jaouad Seghrouchni, Advocaat, Arbeid & Medezeggenschap!
Wil je elke maand een overzicht van updates en blogs in je mailbox? Klik dan hier om je in te schrijven voor de nieuwsbrief!