We gebruiken cookies om content en advertenties te personaliseren, om sociale mediafuncties aan te bieden en om ons verkeer te analyseren. We delen ook informatie over uw gebruik van onze site met onze sociale media-, advertentie- en analysepartners, die deze kunnen combineren met andere informatie die u aan hen heeft verstrekt of die zij hebben verzameld op basis van uw gebruik van hun diensten.
Onze privacyverklaring:
Hieronder kunt u kiezen voor welke doeleinden u cookies op de website van De Clercq wilt toestaan.
Het Waterschapsbedrijf Limburg (WBL) is met drie partijen een raamovereenkomst aangegaan voor het onderhoud en renovatie van rioolgemalen. Bij opdrachten met een waarde van meer dan € 25.000 wordt aan deze partijen een offerte gevraagd, die dan onderling worden vergeleken. Vervolgens wordt het werk aan een van hen gegund. Deze overeenkomst is tot stand gekomen na een openbare Europese aanbesteding. Een van de drie partijen is gedurende de looptijd van de overeenkomst failliet gegaan. In verband met een doorstart wordt een nieuwe BV opgericht. WBL wil deze vennootschap in plaats van de failliete BV accepteren. De andere twee partijen maken daartegen bezwaar en vorderen dat in het voorkomende geval alleen aan hen een offerte wordt gevraagd en werken alleen aan hen worden opgedragen.
De Voorzieningenrechter oordeelt dat het aanbestedingsrecht tot doel heeft dat inschrijvers in de gelegenheid worden gesteld op een onderling gelijke en voor hen transparante wijze mee te dingen naar overheidsopdrachten. Weliswaar is de aanbestedingsprocedure inmiddels geëindigd maar de raamovereenkomst kan niet los worden gezien van die aanbestedingsregels.
Doordat de nieuwe BV niet kan voldoen aan de aanbestedingsvoorwaarden met betrekking tot financiële en economische draagkracht, wordt zij als concurrent van de andere twee partijen bevoordeeld. Zij heeft ook geen kosten hoeven te maken voor het doorlopen van een aanbestedingsprocedure. Indien de nieuwe vennootschap niettemin zou mogen offreren zouden het gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel, aldus de Voorzieningenrechter, “volstrekt zinloos zijn”. Niet relevant was daarbij dat de nieuwe BV werd bestuurd door medewerkers van de oude vennootschap, dat werd gewerkt met materieel daarvan, of dat gebruik werd gemaakt van ervaring van oude onderaannemers. Er was nu eenmaal sprake van een geheel nieuwe rechtspersoon. Voor doorstartende partijen die aan een nieuwe aanbesteding willen meedoen geldt grosso modo hetzelfde. Partijen die dat met een doorstart beogen krabben zich dus nog eens achter de oren…
Heeft u vragen over faillisement, neemt u dan contact op met Per van der Kooi, en Menno de Wijs, advocaten bouwrecht en aanbestedingsrecht.