Deze website gebruikt cookies

We gebruiken cookies om content en advertenties te personaliseren, om sociale mediafuncties aan te bieden en om ons verkeer te analyseren. We delen ook informatie over uw gebruik van onze site met onze sociale media-, advertentie- en analysepartners, die deze kunnen combineren met andere informatie die u aan hen heeft verstrekt of die zij hebben verzameld op basis van uw gebruik van hun diensten.

Onze privacyverklaring:

Blogs / 

Hoge eisen gesteld aan motivering concurrentiebeding

Arbeid, Medezeggenschap & Mediation

5 augustus 2015

Geschreven door

Henriëtte van Baalen

Blog Image
Ter bescherming van het (grond)recht op vrije arbeidskeuze is het vanaf 1 januari 2015 niet meer toegestaan een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeen te komen, tenzij sprake is van zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen (artikel 7:653 BW). Deze belangen dient de werkgever deugdelijk en schriftelijk te motiveren bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst. Ontbreekt een motivering, dan is het beding nietig. Is de motivering onvoldoende, dan kan de rechter het beding vernietigen.

Aanknopingspunten

De regering stelt hoge eisen aan de motivering, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ). De wetsgeschiedenis biedt echter nauwelijks aanknopingspunten voor een nadere invulling van het criterium ‘zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelangen’. Het is de rechtspraak die invulling moet gaan geven aan dit criterium.

Op 20 januari 2015 heeft het Hof Den Bosch reeds uitgebreid gemotiveerd wanneer sprake is van zwaarwegende bedrijfsbelangen. Hoewel het in deze zaak ging om een concurrentiebeding overeengekomen vóór inwerkingtreding van de WWZ, biedt het interessante aanknopingspunten. Een zwaarwegend belang kan volgens het Hof aanwezig zijn in situaties waarin een werknemer door de kennis van de werkwijze, de klanten en de overige bedrijfsinformatie van de ex-werkgever zichzelf een positie heeft verschaft waarbij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel in het concurrerend handelen. De nadruk ligt daarbij niet zozeer op de door de werknemer tijdens het dienstverband door eigen toedoen verworven kennis en vaardigheden, maar meer op de inbreng van de werkgever om de werknemer in staat te stellen de overeengekomen werkzaamheden zo optimaal mogelijk te laten verrichten.

WWZ-proof?

In de uitspraak van 23 juli jl. van de kantonrechter te Amsterdam, wordt voor het eerst getoetst of een concurrentiebeding in een tijdelijke arbeidsovereenkomst ‘WWZ-proof’ is. Ook deze uitspraak bevat enkele aanknopingspunten voor de motiveringsplicht.

Het ging in deze zaak om een werknemer die in dienst is getreden bij detacheringsbureau DPA. De werknemer werd spoedig na indiensttreding gedetacheerd bij een van de opdrachtgevers van DPA. In de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en DPA was een concurrentiebeding opgenomen, waarin DPA heeft getracht haar zwaarwegende bedrijfsbelangen deugdelijk te motiveren. De werknemer heeft na enkele maanden de arbeidsovereenkomst met DPA opgezegd en wenste in dienst te treden bij detacheringsbureau APai. DPA hield de werknemer aan zijn concurrentiebeding, waarop de werknemer in kort geding schorsing van zijn concurrentiebeding vorderde.

De kantonrechter is van oordeel dat DPA de genoemde zwaarwegende bedrijfsbelangen onvoldoende concreet heeft gemaakt. De in het concurrentiebeding opgenomen zinsnede “de medewerker zal in zijn functie (…) kennis verwerven van het door DPA opgebouwde netwerk, het marktgebied, de behoeften en de werkwijze van DPA”, is niet nader ingevuld. Ook ontbreekt een omschrijving welke specifieke kennis en/of (vertrouwelijk) bedrijfsinformatie de betreffende werknemer bij DPA zal verwerven die beschermd moet worden door het concurrentiebeding. DPA heeft in het concurrentiebeding tevens de nadruk gelegd op de investering in de opleiding van haar medewerkers, maar waarom dit bescherming behoeft in de vorm van een concurrentiebeding (en niet in een studiekostenbeding of een geheimhoudingsbeding) is eveneens onvoldoende onderbouwd. In dit verband is van belang dat DPA een detacheringsbureau is en dat haar werknemers bij verschillende opdrachtgevers te werk worden gesteld en feitelijk doorgaans niet bij DPA zelf.

Tenslotte merkt de kantonrechter op dat, zelfs al zou DPA inhoudelijk aan de motiveringsplicht hebben voldaan, ook nog getoetst moet worden of de werknemer onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van DPA. In deze belangenafweging weegt de kantonrechter mee dat, anders dan DPA stelt, de werknemer geen ‘carrièreboost’ heeft gemaakt waar de concurrent nu de vruchten van gaat plukken. Bovendien gaat de werknemer bij APai werkzaamheden verrichten die beter aansluiten bij zijn eerdere werkervaring én hij kan bij zijn nieuwe werkgever een hoger inkomen verdienen.

De kantonrechter komt tot de slotsom dat het belang van de werknemer zwaarder weegt dan het belang van DPA en schorst het concurrentiebeding.

Maatwerk

Zoals verwacht, volstaat een standaard tekst niet meer. Het opstellen van een concurrentiebeding in een tijdelijke arbeidsovereenkomst is maatwerk geworden, waarbij een balans moet worden gevonden tussen enerzijds een specifieke motivering van de zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen en anderzijds de bescherming van bedrijfsgevoelige informatie.

Zolang er geen jurisprudentie voorhanden is over concurrentiebedingen die wél voldoende zijn gemotiveerd én de motiveringsplicht niet van toepassing is op concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd, zullen werkgevers een concrete afweging moeten maken over het belang van het concurrentiebeding. De bedoeling van de wetgever is hierbij dat werkgevers eerder geneigd moeten zijn een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden.

Wij denken graag met u mee.

Vragen?

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met ons team Arbeidsrecht, Medezeggenschap & mediation.