We gebruiken cookies om content en advertenties te personaliseren, om sociale mediafuncties aan te bieden en om ons verkeer te analyseren. We delen ook informatie over uw gebruik van onze site met onze sociale media-, advertentie- en analysepartners, die deze kunnen combineren met andere informatie die u aan hen heeft verstrekt of die zij hebben verzameld op basis van uw gebruik van hun diensten.
Onze privacyverklaring:
Hieronder kunt u kiezen voor welke doeleinden u cookies op de website van De Clercq wilt toestaan.
Dat hier nog steeds veel discussie over is en de lijnen – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – steeds waziger kunnen worden, blijkt wel uit het onderliggende geschil:
Executive Property Invest B.V. (EPI) is eigenaar van het Hirschgebouw in Amsterdam. Op 1 april 2010 heeft EPI een overeenkomst gesloten met ADLB B.V. (ADLB), waarin werd overeengekomen dat ADLB zorg zou dragen voor de bezetting van de functie van assistent locatiemanager in het Hirschgebouw. Als gevolg daarvan is werknemer (appellant) op 1 mei 2010 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij ADLB, om de functie van assistent locatiemanager te vervullen. Met ingang van 1 december 2012 is de overeenkomst tussen EPI en ADLB beëindigd. Kort daarna heeft ADLB de arbeidsovereenkomst van werknemer beëindigd.
Werknemer heeft zich tot de kantonrechter gewend en de nietigheid van zijn ontslag ingeroepen. In kort geding heeft werknemer onder andere hoofdelijke veroordeling van EPI en ADLB tot betaling van het achterstallige salaris gevorderd. De vorderingen van werknemer worden gedeeltelijk afgewezen. Werknemer is hiertegen in hoger beroep gegaan en heeft de volgende grieven aangevoerd:
Het hof maakt korte metten met de aangevoerde grieven. Zo stelt het hof dat de werknemer uitsluitend jegens ADLB de nietigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft ingeroepen en vervolgens tegen ADLB in kort geding een loonvordering heeft ingesteld. Hieruit volgt redelijkerwijs dat werknemer er vanuit ging dat ADLB de werkgever was en dus niet EPI, zoals de werknemer zonder duidelijke onderbouwing stelt. Het hof acht het aannemelijk dat deze koerswijziging komt doordat ADLB niet in staat is de vorderingen te voldoen. Dit is voor het hof echter onvoldoende reden om ADLB als werkgever te zien, te meer nu EPI de werknemer (I) werkinstructies gaf, (II) niet over zijn arbeidsvoorwaarden heeft onderhandeld en (III) de loonbetaling vanuit ADLB werd gedaan. Het hof acht een uitzendconstructie in dat verband aannemelijker dan een payrollconstructie.
Het hof oordeelt dan ook dat er geen arbeidsovereenkomst tussen EPI en werknemer bestaat, dat daarmee de enige grondslag voor het aannemen van een onrechtmatige daad door EPI ontbreekt en wijst de vorderingen van werknemer af.
Uit het bovenstaande volgt dat er op grond van verschillende omstandigheden een onderscheid gemaakt kan worden tussen diverse driehoeksconstructies. Onvoldoende aandacht voor juridisch maatwerk kan evenwel leiden tot een verschuiving van dergelijke constructies, met alle kosten van dien. Immers, de scheiding hangt in grote mate af van de omstandigheden van het geval. Laat u daarom altijd eerst uitvoerig adviseren, voordat u overgaat tot het sluiten van driehoeksconstructies.
Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met ons team Arbeidsrecht, Medezeggenschap & mediation.